Opsporingsdiensten gebruiken informatie van telecom- en internetaanbieders om verdachten van criminele activiteiten op te sporen. Bijvoorbeeld als iemand verdacht wordt van kinderporno en alleen zijn IP-adres bekend is. Telecom- en internetbedrijven moeten persoonlijke gegevens die bij IP-adressen, telefoonnummers en e-mailadressen horen, beschikbaar stellen. Het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) zorgt ervoor dat die informatie bij de opsporingsdiensten terecht komt.
Telecommunicatiebedrijven moeten de persoonsgegevens van hun klanten beschikbaar stellen aan het CIOT. Dit staat in de wet. Het CIOT sluit deze bedrijven aan op het CIOT-informatiesysteem. Daarna moet de provider elke 24 uur een actueel bestand met klantgegevens aanleveren. Zij krijgen hiervoor een vergoeding van de overheid.
De opsporingsdiensten mogen het informatiesysteem niet zomaar raadplegen. Opsporingsdiensten mogen alleen informatie opvragen als dit echt nodig is voor hun onderzoek. Bijvoorbeeld om: • inlichtingen te verzamelen bij het vermoeden van terroristische activiteiten; • onderzoek te doen naar misdrijven; • voor hulpverlening in noodsituaties. Bijvoorbeeld als iemand die onwel wordt 112 belt, maar niet meer kan vertellen wie hij is of waar hij woont. Via het informatiesysteem kan de politie diegene toch vinden; • om de nationale veiligheid te beschermen.
Zie: link in het Wetboek van Strafvordering (SV) en in de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten (Wiv).
« Ga terug